Zo binnen, zo buiten.
Het is oorlog. Op dit moment is er ergens op deze aarde oorlog. Met slachtoffers en daders. En als je wordt gevraagd om een mening hierover, word je voor het je weet in een rol geplaatst: buitenstaander, medeplichtig, meeloper, onverschillige, passieve bondgenoot, verdediger, enzovoort. Of die van rechter: want wie heeft schuld en waar zit de onschuld? Helaas is het antwoord op deze vraag vaak diep in een bunker verstopt, tussen alle gruis en brokstukken.
Je kent misschien het begrip: zo binnen, zo buiten. Als de oorlogen in de wereld een reflectie zijn van mijn binnenwereld, dan voelt het voor mij als een te grote verantwoordelijkheid om dat op me te nemen. Wat in mij wordt dan weerspiegeld in dat afschuwelijke geweld? Wat in mij veroordeelt, onderdrukt, doet anderen soms ongewild pijn, gaat grenzen over? Zou ik daar eens naar kunnen kijken en iets kunnen veranderen? Mijn eigen antwoord daarop is ja.
Ik heb de vrijheid om te doen. Mijn beeld van vrijheid is dat ik mijn eigen verantwoordelijkheid kan en mag nemen om te zijn wie ik ben. Met respect voor en in harmonie met alles wat leeft. Â
Het is vrede. Op dit moment is er ergens op de wereld vrede. En vaak ook in mij. Maar ik moet eerlijk toegeven: niet altijd. Ik mag dan voor mezelf de verantwoordelijkheid nemen om dat stuk aan te kijken en er vrede mee te sluiten. Ik dacht opeens aan het vlindereffect. En vond het volgende op NPO Kennis : âđđŠđ” đ·đđȘđŻđ„đŠđłđŠđ§đ§đŠđ€đ” đŁđŠđ”đŠđŹđŠđŻđ” đ„đąđ” đŹđđŠđȘđŻđŠ đąđ§đžđȘđ«đŹđȘđŻđšđŠđŻ đȘđŻ đ„đŠ đŁđŠđšđȘđŻđ”đ°đŠđŽđ”đąđŻđ„ đŠđŻđ°đłđźđŠ đŠđŻ đ°đŻđ·đ°đ°đłđŽđ±đŠđđŁđąđłđŠ đŠđ§đ§đŠđ€đ”đŠđŻ đŹđ¶đŻđŻđŠđŻ đ©đŠđŁđŁđŠđŻ đŁđȘđŻđŻđŠđŻ đŠđŠđŻ đ€đ©đąđ°đ”đȘđŽđ€đ© đŽđșđŽđ”đŠđŠđź. đđŠ đ©đ°đ°đłđ” đ·đąđąđŹ đ„đąđ” đ„đŠ đ·đđŠđ¶đšđŠđđŽđđąđš đ·đąđŻ Ă©Ă©đŻ đ·đđȘđŻđ„đŠđł đȘđŻ đđłđąđ»đȘđđȘĂ« đŠđŠđŻ đ°đłđŹđąđąđŻ đŹđąđŻ đ·đŠđłđ°đ°đłđ»đąđŹđŠđŻ đȘđŻ đđŠđčđąđŽ, đ„đ°đ°đłđ„đąđ” đŠđŠđŻ đ±đȘđŠđ±đŹđđŠđȘđŻđŠ đđ¶đ€đ©đ”đŽđ”đłđ°đ°đź đ¶đȘđ”đŠđȘđŻđ„đŠđđȘđ«đŹ đŹđąđŻ đ¶đȘđ”đšđłđ°đŠđȘđŠđŻ đ”đ°đ” đȘđŠđ”đŽ đ·đŠđŠđ đšđłđ°đ”đŠđłđŽ. đđąđ” đ·đ°đ°đłđŁđŠđŠđđ„ đȘđŽ đŻđ°đš đąđđ”đȘđ«đ„ đ©đŠđ” đŽđșđźđŁđ°đ°đ đ·đąđŻ đ„đŠ đ€đ©đąđ°đŽđ”đ©đŠđ°đłđȘđŠ. đđąđąđł đŹđđ°đ±đ” đ©đŠđ” đ°đ°đŹ đŠđ€đ©đ”? đđŠđŠ, đȘđŻ đžđŠđłđŹđŠđđȘđ«đŹđ©đŠđȘđ„ đȘđŽ đ©đŠđ” đȘđŠđ”đŽ đ”đŠ đźđ°đ°đȘ đ°đź đžđąđąđł đ”đŠ đ»đȘđ«đŻ: Ă©Ă©đŻ đ·đđŠđ¶đšđŠđđŽđđąđš đȘđŽ đŻđȘđŠđ” đ·đ°đđ„đ°đŠđŻđ„đŠ. đđąđąđł đŠđŠđŻ đ©đŠđđŠđŁđ°đŠđ đšđŠđ§đđąđ„đ„đŠđł đ»đ°đ¶ đźđȘđŽđŽđ€đ©đȘđŠđŻ đžđŠđ đŹđ¶đŻđŻđŠđŻ đ¶đȘđ”đšđłđ°đŠđȘđŠđŻ đ”đ°đ” đŠđŠđŻ đšđłđ°đ”đŠ đŽđ”đ°đłđź.â
Ik ga even stoppen met fladderen. En de vrede in mezelf opzoeken. Wat zou daar het effect van zijn?